308 woorden, 2 minuten leestijd
Na mijn traditionele vaderdagontbijt naar binnen gewerkt te hebben, wilde ik normaal gesproken de dag vervolgen met een kop koffie. Maar soms loopt een dag anders: met een bak water, een microfoon en de vraag:
“Kun jij even wat plonsgeluiden maken? Een geluid alsof er iemand van een dak afglijdt? O ja, kun je ook muggen nadoen, een beetje grommen, en nachtelijke bosgeluiden maken met je stem?”
Evy werkt aan een studieproject waarin ze zelf geluidseffecten moet produceren voor een korte animatie – een gamefragment waarin figuurtjes van een dak in het water vallen, een reus struikelt en met een klap in de modder belandt, en nog meer van dat soort gekkigheid. Geen kant-en-klare geluidjes uit een audiobibliotheek, geen plug-ins, maar handgemaakt. Met je handen, je stem en eindeloos veel attributen. Ambachtelijk. Bijna ouderwets.
En dus zaten we daar. Zij met een koptelefoon op, ik met een rasp en een metalen lepel. We hadden een rode kom water, twee vorken, een houten lepel, een metalen rietje, een theedoek (om de plonsgeluiden te dempen en de boel droog te houden), en een Yeti-microfoon die ooit karaokeavonden moest doorstaan. Ze gaf aanwijzingen alsof ze al jaren regisseerde:
“Nee, dat moet natter. Dit klinkt meer als een regenplas. Ik zoek iets… zwaarders. Iets met diepgang.”
Ik stak een vork in de kom en roerde traag. Zij luisterde. We knikten. Even was het perfect.
Wat begon als ‘een beetje helpen’ werd een lange ochtend – en een deel van de middag – synchroon mikken, spatten, op deuren bonzen en schuiven met een krakende bureaustoel. En ergens halverwege voelde ik wat zij waarschijnlijk allang wist: dat dit niet ging over het perfecte geluid. Het ging over iets samen maken. Iets zoeken wat nog niet bestond – en het dan horen ontstaan.
Mijn Vaderdag kan niet meer stuk.
Misschien klinkt dat sentimenteel.
Misschien is het ook gewoon waar.
