Er is een onopvallende beek dat zich een weg baant door een verborgen Limburgs dal, ver van de drukte van de wereld. Het beekje is omgeven door een dichte wildernis van hazelaars, die hun takken als een beschermend schild over het kabbelende water uitstrekken. In de vroege ochtenduren, wanneer de eerste zonnestralen door de bomen gluurt, lijkt het alsof de beek oplicht met een zachte, gouden gloed.
Op een dag, toen het licht van de ochtend de lucht verwarmde en de nevels zich als een mysterieuze sluier over het landschap verspreidden, slenterde er een wandelaar door het dal. Deze man, een schrijver en dichter met een passie voor de eenvoud en schoonheid van de natuur, had verhalen gehoord over de bijzondere eigenschappen van deze beek. Men zei dat de beek niet alleen een bron van verfrissing was, maar ook een vat vol oude geheimen en wijsheden, door de Germaanse en Noordse goden en godinnen met liefde en verdriet doordrenkt.
De dichter knielde neer bij de rand van de beek en voelde onmiddellijk de rust die de omgeving uitstraalde. Het zachte gekabbel van het water leek zijn geest te kalmeren en zijn gedachten te ordenen. Met elke ademhaling drong de geur van vochtige aarde en verfrissend water diep zijn longen binnen. Het was alsof de beek hem uitnodigde om stil te staan bij de eenvoud en de schoonheid van het leven, precies zoals hij dat in zijn verhalen en gedichten probeerde te vangen.
Terwijl hij daar zat, keek hij naar de glinsterende druppels die zich een weg baanden door het helder water. Hij herinnerde zich de oude verhalen die zijn vader hem had verteld, over mythische figuren die ooit naar deze beek waren gekomen. Er was Wieland de Smid, die zocht naar een toevluchtsoord in het water om zijn vreselijke lot te ontvluchten. En Baldr, die mogelijk op zoek was naar de vluchtige Nanna, zijn verlangen weerspiegelend in het stromende water. Sigurd had misschien zijn eigen weerspiegeling bewonderd in deze beek, onwetend van de fatale gevolgen van zijn zelfzuchtige liefde.
Het beekje leek de rust van de oude legendes te bewaren, en de dichter voelde een diepe verbondenheid met de verhalen die zo lang in het water hadden gewoeld. Elk druppeltje leek een deel van de ziel van de beek te bevatten, en samen creëerden ze een symfonie van zacht murmelende klanken die zijn hart raakten.
De dichter begon te schrijven, zijn pen beweeglijk over het papier glijdend, de woorden vloeiden uit hem zoals het water uit de beek. Hij beschreef de tijdloze schoonheid van de beek, de manier waarop het water nooit opdroogde en altijd vers bleef. Voor hem was het een metafoor voor de poëzie en de liefde die nooit verloren gingen, zelfs niet in de onverschilligheid van de tijd.
Toen de dag ten einde liep en de schemering de lucht omhulde, nam de dichter afscheid van de beek. Met een laatste blik op het kalme, glinsterende water voelde hij een diepe dankbaarheid voor de vrede en inspiratie die de beek hem had geboden. Het beekje bleef stil, zijn water als een stille getuige van de poëzie die het had aangewakkerd.

Baldr, Sigurd en Nanna in de Platsbeek