Ik herinner me niet alles meer van hoe ik als klein Utrechts jochie, ik weet wel dat ik toen 4 jaar oud was, thuis weggelopen ben. 60 jaar geleden alweer. En ja, ik ben ooit weggelopen, gevlucht en deed toen al eens ondoordachte en domme dingen. Ik wilde toen naar mijn oma en opa in Deventer. Dat ik ongeveer twee uur later in een politiewagen met zwaailichten en sirene thuisgebracht werd, kan ik me nog helder voor de geest halen. Het was in zo’n iconische Volkswagen Kever, een tweedeursauto. Via de bijrijdersstoel, waarvan de rugleuning naar voren geklapt kon worden, werd ik op de achterbank geparkeerd. Maar het moment van weglopen ben ik vergeten. Welke dag, ochtend, middag? Geen idee meer. Het was zomer 1963, dat weet ik nog wel. De reden weet ik ook nog. Mijn moeder heeft me daar vaak aan herinnerd, soms met enige trots over mijn eigen willetje. Ze was al een poos gescheiden, daar had het allemaal mee te maken. De reden van mijn weglopen die dag was die “ome Piet” waar ik opeens papa tegen moest gaan zeggen. Dat was het begin van een lange “strijd” met die nieuwe pa.
Waarom naar oma en opa? Waarom naar Trui en Hannes van Til in de Langestraat? Omdat ik me daar op mijn gemak voelde, veilig en geborgen. Een wereldreis vanuit Utrecht naar De Worp in Deventer, aan de Gelderse kant van de IJssel nota bene. Koppig als ik toen al was, dacht ik waarschijnlijk bij mezelf: bij opa en oma is alles beter, dat weet ik zeker. Vanuit de Wolfstraat moet ik via de 1e Daalsedijk richting het Centraal Station zijn gelopen. Ik hoefde nergens een grote weg over te steken. Knipstraat, Radiumstraat en Leidseveer voorbij. Dat is nu wel anders. De Daalsetunnel en Hoog Catharijne waren er toen nog niet. De Daalsedijk liep bijna door tot aan de Leidseveertunnel. De oude Utrechters weten nog wel van de beeldenpartij boven op de tunnel, een levensgrote man geflankeerd door twee vrouwen, “De eendracht van het land“. Daar kon je via het voet- en fietspad over de toen al drukke verkeersader, die liep van het centrum naar de wijk Lombok. Dus daar, die tunnel over, en je stond bijna in de hal van het Centraal Station. Maar ik moest eerst nog langs die fascinerende vent bij de trappen op het plein, de pindachinees. Maar daar vertel ik nog wel een keertje wat over.
Het moment dat ik werd staande gehouden, vlak bij de ingang van het station, kan ik me vaag herinneren. Of het nu 1 of 2 agenten waren? In burger of uniform? Of was het de spoorwegpolitie die me in de gaten had? Ik weet het echt niet meer. Wat ik me wel herinner, is dat ik binnen 5 minuten op het hoofdbureau van politie op het Paardenveld zat, met een glas limonadesiroop en een kleurplaat voor mijn neus. Wat me nog meer is bijgebleven? Mijn thuiskomst. In de politiewagen, de Wolfstraat in, met loeiende sirene en blauw zwaailicht.
Klik op de foto voor een vergroting!

P.S. Mijn moeder had me binnen een paar minuten gemist en met buurtgenoten een zoektocht op touw gezet. Helaas voor hen wel de verkeerde kant op, richting en op het speeltuin en -plein van de school aan de Doornboomstraat (die van de Zusters Augustinessen van St.-Monica?). Ook de politie werd meteen gewaarschuwd. Vandaar dat ik snel gevonden werd. Na het gebruikelijke standje werd ik als een verloren zoon door mijn moeder flink geknuffeld. Voor de lieve vrede ben ik die vreemde vent, tegen mijn zin, maar papa gaan noemen.