Warhoofd op maandag

Warhoofd op maandag

244 woorden, 1 minuut leestijd

De man voor me bij de kassa had een halve prei, een blikje kattenvoer en vier batterijen in zijn mandje.
Hij droeg een regenjas terwijl het droog was, en had een koffievlek op zijn mouw die leek op een kaart van de provincie Brabant. Zijn grijze haar stak in alle richtingen, alsof hij er zojuist met zijn vingers doorheen was gegaan terwijl hij door de wind liep.

De kassière scande zijn spullen, maar hij keek ergens achter haar. “Wacht,” zei hij plots. Hij viste een leeg notitieboekje uit zijn jaszak. “Ik heb dit hier geloof ik… of nee, ik dacht dat ik…”
Hij bladerde langzaam, zijn vingers bleven hangen bij een lege pagina, alsof hij iets zocht wat hij vergeten was op te schrijven.
De rij groeide.

“Uw pinpas alstublieft?” zei de kassière.

Hij keek op. “Heb ik al betaald?” vroeg hij oprecht verbaasd.
“Bijna,” zei ze vriendelijk.

Hij lachte. “Het is maandag, toch?”
Niemand antwoordde.
Hij keek naar zijn prei. “Die is voor morgen. Soep.” Hij legde de prei terug in het mandje, dacht na, haalde hem er weer uit.

Achter mij zuchtte iemand.

De man draaide zich half om en zei: “Rustig maar, ik maak haast.”
Hij lachte naar me, en zijn ogen glansden – warm, ver weg.

Toen hij vertrok, liet hij zijn notitieboekje liggen.
Ik pakte het op. Er stond één zin in:
“Dingen die ik niet moet vergeten: de soep, de naam van het meisje van de groenteafdeling, en maandag.”