De avondzon hing laag aan de horizon en wierp lange schaduwen over de verlaten velden. Ik stond stil, mijn handen rustend op de steel van mijn spade, en ademde diep de geur van vers omgewoelde aarde in. Voor me lag een half uitgegraven kuil, het begin van mijn schuilplaats. Terwijl de stilte van de avond neerdaalde, dachten mijn gedachten terug aan mijn jeugd.
Als jongen luisterde ik urenlang naar de verhalen van mijn grootmoeder over rampen en wonderen, heiligen en zondaars. De verhalen over de Apocalyps maakten vooral diepe indruk op me. Het beeld van een wereld in vlammen, de lucht vervuld van rook en as, had mij sindsdien nooit meer verlaten. Nu, met het uitsterven van de bijen, de dreiging van een meteoriet en de escalatie van oorlogen, voelde ik een groeiende drang om me voor te bereiden.
Ik was nooit een man van wapens en geweld geweest. Terwijl anderen zich bewapenden en hun huizen tot forten omtoverden, koos ik een andere weg. Mijn voorbereidingen bestonden uit eenvoud en comfort. Ik had een voorraad gedroogde kruiden, honing en thee verzameld. Potten met ingemaakte groenten stonden keurig opgestapeld in mijn kelder, naast rijen Trappistenbier en flessen Merlot. Ik had kaarsen, lucifers, dekens en wollen sokken verzameld. Voor de lange, donkere nachten waren er boeken en een batterijradio.
Terwijl ik verder groef, werkten de spieren in mijn armen en rug ritmisch terwijl de spade de aarde losmaakte. Ik zong zachtjes een oud volkslied, waarbij de melodie de somberheid van de avond verdreef. Toen de kuil diep genoeg was, legde ik planken neer als vloer en begon de wanden te verstevigen. Uren later, toen de maan hoog aan de hemel stond, zat ik in mijn nieuwe schuilplaats, een olielamp naast me, en luisterde naar de stilte om me heen.
Ik dacht na over de toekomst. Misschien zouden de rampen mij niet treffen. Misschien zouden de bijen terugkeren, de aarde zich herstellen en de dreiging van oorlog verdwijnen. Maar zelfs als dat niet gebeurde, was ik voorbereid. Niet met wapens en geweld, maar met vrede en rust.
Ik fantaseerde over het uitnodigen van vrienden. We zouden samenkomen in mijn schuilplaats, Trappisten drinken en naar de radio luisteren, lachen, praten en genieten van elkaars gezelschap. Terwijl de wereld buiten misschien ten onder ging, had ik een toevluchtsoord van warmte en eenvoud gecreëerd.
Met een tevreden zucht doofde ik de olielamp en kroop in mijn slaapzak. De aarde omarmde me als een moeder die haar kind wiegt. En terwijl de nacht voortging, voelde ik een diepe, onverwoestbare vrede. Ik was klaar, niet voor de oorlog, maar voor het leven zoals het was, vol onverwachte schoonheid en stille vreugde.