Een onaangename geur drong de neus van Maichail binnen terwijl hij zich een weg baande door de zweterige menigte van vissers en potentiële kopers die de stoffige markt vulden. Een dun laagje zweet vormde zich op zijn voorhoofd terwijl hij zijn kar voorttrok en een grote, sappige vis optilde. Elke dag dacht hij dat hij zou wennen aan dit werk, maar zelfs wanneer hij zich eindelijk zelfverzekerd voelde, bleef hetzelfde innerlijke debat hem achtervolgen. Het was alsof hij een steile rotswand beklom bij zonsopgang, en telkens wanneer hij de top leek te bereiken, stortte de bergwand in bij zonsondergang.
Met aarzeling pakte hij het scherpe, zilveren mes dat fel glinsterde in het licht van de markt. In zijn periferie zag hij hoe zijn goede buurman Boaz zelfverzekerd en met vloeiende, nauwkeurige bewegingen sneed.
“Je moet doen wat je moet doen”, fluisterde Boaz bemoedigend, terwijl hij zijn handelingen met perfectie uitvoerde. Maichail slikte, voelde een brok in zijn keel, en keek aarzelend naar het mes. Doden, of niet doden? De vis kronkelde ongeduldig terwijl hij zijn besluiteloosheid voelde; zijn kieuwen fladderden vruchteloos.
Was het immoreel om een schepsel van De Schepper te doden? Elk leven was toch kostbaar. Was het zondig om de vis te laten wachten op zijn lot? Hij zag de onschuld in de ogen van zijn kinderen voor zich, hun intelligente bruine ogen, hun hongerige lichamen klaar om te groeien. Telden hun levens zwaarder, en gold dat ook voor de zeedieren?
Het mes daalde neer op de glinsterende schubben, sneed de kop eraf uit gewoonte, en zorgde ervoor de zenuwen snel door te snijden. Hij wierp de kop van de vis haastig weg, ogen die hem aanstaarden als de lege ogen van de Mona Lisa.
Hij rilde bij het aanzicht van het karkas van de vis – afgesneden van het leven – hulpeloos op het witte snijplankje. Het karmozijnrode bloed verspreidde zich, de zuiverheid van het plankje vervagend. Herinneringen aan het bloedvergieten in zijn geboortedorp drongen zich op, zandpaden doortrokken met klaprooskleurig bloed.
Hij was een gelukkige overlevende, het bonzen van zijn hart vervaagde als een wegebbende golf, alleen rustig in de diepten van de nacht. Hij hoopte dat morgen een betere dag zou zijn – hij moest dit doen, voor zijn familie, voor zijn verantwoordelijkheid. De vis, het bloed, het leven, de dood – hij wist wat voor hem het belangrijkst was.