521 woorden, 3 minuten leestijd
De telefoon trilt op tafel, als een hartslag die niet van hemzelf is. David staart ernaar, alsof het ding hem persoonlijk uitdaagt. Haar naam flikkert op het scherm, helderder dan het zou moeten zijn. Altijd zij. Altijd op het moment dat hij dacht veilig te zijn.
De kamer ruikt naar koffie, sigarettenrook van de avond ervoor. Zijn huisgenoot staat in de deuropening, mok in de hand. “Zij weer?” vraagt hij, alsof dit een gewoonte is. En misschien is het dat ook. David haalt zijn schouders op. Zijn vingers tikken op het tafelblad, een ritme dat nergens heen gaat.
“Neem op, of niet,” zegt zijn huisgenoot. “Maar dit spelletje maakt je kapot.” Hij verdwijnt zonder antwoord af te wachten.
David weet dat hij gelijk heeft. Maar met haar is het nooit eenvoudig. Ze is geen vrouw; ze is een kracht, een storm die onverwacht opkomt. Ze duwt zich in zijn leven, neemt ruimte in die hij niet heeft, speelt met hem alsof hij een schaakstuk is. En hij? Hij wil niet meespelen, maar hij kan het bord niet verlaten.
De telefoon stopt met trillen. Rust. Maar nog geen minuut later begint het opnieuw. Dit keer neemt hij op.
“David,” zegt ze, haar stem als honing met een randje gif. “Ben je thuis?”
Hij wil zeggen dat hij weg is, dat hij druk is, dat hij geen tijd heeft voor haar spelletjes. Maar de woorden blijven steken. “Ja,” zegt hij in plaats daarvan, zacht en weerloos.
“Ik ben in de buurt. Laat me even binnen.”
“Misschien beter van niet,” probeert hij. Maar zelfs hij hoort hoe zwak het klinkt.
“Vijf minuten,” zegt ze. “Meer vraag ik niet.”
Hij wil lachen. Vijf minuten? Met haar bestaan er geen vijf minuten. Er is alleen een oneindigheid van wat ze wil en wat hij probeert te beschermen. Maar voor hij zichzelf kan stoppen, hoort hij zichzelf zeggen: “Oké.”
Twintig minuten later staat ze voor de deur. Ze is zoals altijd. Haar blik, scherp en intens, doorboort hem al voordat ze een woord zegt. Ze lacht, een glimp van triomf in haar ogen, en stapt naar binnen alsof ze daar hoort.
Het gesprek is luchtig, te luchtig. Over werk, het weer, een film die ze heeft gezien. Maar de spanning in de kamer is als een strakke draad, op het punt van breken. Ze leunt dichter naar hem toe, en hij voelt de ruimte om hem heen kleiner worden. Ze wil iets – altijd wil ze iets. Iets wat hij niet meer kan geven.
“Je moet gaan,” zegt hij, en het klinkt als een vraag in plaats van een bevel.
Ze blijft even stil, kijkt hem aan alsof ze hem doorgrondt. Dan staat ze op, haar bewegingen langzaam, berekend. “Zoals je wilt,” zegt ze. Haar glimlach is zacht, maar het snijdt als een mes.
Wanneer de deur achter haar dichtvalt, laat hij zichzelf in de stoel zakken. Het voelt alsof hij net een storm heeft overleefd. Maar de lucht is niet helder. Hij weet dat ze terugkomt. Ze komt altijd terug. En telkens zal hij opnieuw proberen te vluchten uit een spel waarvan hij de regels niet begrijpt.