Voor dit verhaal heb ik de feiten geraadpleegd via DBNL (KB, nationale bibliotheek)
Kort verslag van het vangen van een walvis, op 7 oktober 1682 bij St.-Anna-Land
Op de mistige ochtend van maandag 5 oktober 1682, lag er een zekere mysterieuze allure over het Schilt voor het Goese-diep. De schemering omhulde het water met een sluier van mysterie, en Joost Kok, de schipper uit Vijanen, had zijn blik gevestigd op de horizon. Daar, als een droomachtige schaduw die langzaam vorm kreeg, verscheen de walvis, een majestueuze reus die zijn paden door de wateren plooide. Joost keek, verrast door de grandeur van het schepsel, maar de oceaan leek een diepe stilte met zich mee te brengen, en hij besloot zijn nieuwsgierigheid in bedwang te houden.
De volgende dag, dinsdag, verscheen de walvis weer in het gezicht van de wereld, maar nu door de ogen van een vijftienjarige jongen, bezig met zijn eenvoudige taak van boten aan het vissen. De jongen zag de walvis als een kolos die in de verte opdoemde, maar hij was te ver verwijderd om enige invloed uit te oefenen. Woensdag zwom het grote dier verder van Kooltjes-plaat naar het Mast-gat, tussen de zandplaten van Vijanen en Stavenes, als een stille verschijning die de zeewateren doorkruiste.
Het was rond het middaguur dat Jan Abrahamsz de walvis zag, zijn ogen die glinsterden van verbazing en opwinding. Zijn vader was bezig met het verzamelen van mosselen, en de jongen, vol ontzag, riep met herhaalde vlagen: “Vader, kijk hier, een gigantische vis!” Het was een kreet die de lucht vulde, herhaaldelijk uitgesproken als een gebed in de hoop dat zijn vader het wonder van de zee zou opmerken.
De walvis steeg uit het water als een reusachtige toren, en de jongen zag, met een mengeling van angst en bewondering, dat meer dan de helft van het enorme lichaam zichtbaar was. Elke keer als de walvis boven kwam, blies hij een straal water zo krachtig en hoog als een boog, die het blauwe luchtruim in zijn greep leek te houden. De waterstraal viel als een wit gordijn in het eindeloze blauw, een onzichtbare hand die het geheim van de zee prijs gaf.
De vader, die eindelijk de oproep van zijn zoon had gehoord, haastte zich naar de plek des onheils. Vader en zoon, met haken en touwen in hun handen, volgden het pad van de walvis met de vastberadenheid van ontdekkingsreizigers die een verborgen wereld trachten te veroveren. Het gezelschap dat hen vergezelde, een bont gezelschap van mosselrapers en schippers, was inmiddels op het toneel verschenen. Allen waren ze gekomen om getuige te zijn van de verschijning, maar de walvis, liggend op een steile kant, leek een belachelijke uitdaging te zijn voor hun pogingen om hem te bereiken.
De walvis, als een wezen uit een mythe, zwom met een snelheid die de levendigheid van een galopperend paard overtrof. Zijn lichaam gleed door de mosselkreek met een majesteit die elke poging om hem te vangen ontmoedigde. Na een uur van onverzettelijk streven kwamen ze eindelijk weer in de nabijheid van het indrukwekkende schepsel. Toen de walvis een ogenblik stil lag, haalden ze snel een stuk spek van zijn gigantische lichaam, zo dik als een goed gemest varken en zo groot als een zeldzaam kunstwerk. Ze plaatsten een zware haak in de wond die ze hadden gemaakt, en de walvis, als een wervelwind van macht, schoot weer weg.
De schipper met een roer arriveerde, zijn aanwezigheid niet meer dan een schaduw van wanhoop tegenover de immense kracht van de walvis. De walvis dreef met de vloed dieper het land in, zijn ademhaling een ritmische symfonie van water en kracht. Abraham, met een mes in de hand, werkte onvermoeibaar aan de wond, die als een diep geheim leek, verborgen in de vleesachtige diepte van de walvis.
Toen de nacht zijn donkere schuilmantel over de zee uitspreidde, de walvis nu slechts met de bovenkant uit het water stekend, verwijderden ze de haak en lieten de reus op de zandplaat rusten. Met de kalmte van een stille getuige, keerden ze terug naar St.-Anna-land om versterking te halen, wetend dat hun avontuur nog lang niet voorbij was.
Op de ochtend van 7 oktober 1682, met de eerste zonnestralen die de horizon verlichtten, arriveerde Abraham met een schuit. Zijn broer Gommer, die onderweg was naar Dordrecht, dacht aanvankelijk dat Abraham om hulp riep in een geval van fatale nood. Maar toen de ware reden werd onthuld, begon de bedrijvigheid van de vangst opnieuw.
Nieuwsgierige toeschouwers uit St.-Anna, Philips en Oost-Duijve-land verzamelden zich, elk met hun eigen ideeën over hoe het immense schepsel het beste vervoerd kon worden. Ondanks de dreiging van veranderend weer en een zuidelijke wind die hun plannen leek uit te dagen, zetten Abraham en zijn mannen onvermoeibaar door. Ze sneden en hieven, hun handen en zielen gewijd aan de walvis, totdat de restanten van het enorme dier aan boord waren.
Op vrijdag 9 oktober, na veel moeite en vastberadenheid, hakten ze de staart af en met de hulp van een takel, werd de staart aan boord getrokken. Het gewicht van de walvis was enorm, vergelijkbaar met een vat wijn van een ongekend formaat. De walvis had een rug van zwarte kleur die langzaam overging in een blauwig tint, met een buik die zo wit en glad was als een kabeljauw.
Zijn tong, kort en dik, was zacht en zonder enige onreinheid, een voortzetting van de prachtige eenvoud die de walvis typeerde. Het spek, met een dikte van 3 duim, was zo blank als varkensvlees en trok de aandacht van de nieuwsgierige omstanders.
Nadat de walvis zorgvuldig was geïnspecteerd en enkele herinneringen als souvenir waren verkregen, verliet ik de scène van deze adembenemende ontdekking. Abraham, die vastbesloten was om de vangst verder te onderzoeken en te verkopen, zou met zijn mannen terugkeren om de walvis verder te ontmantelen met de hulp van de komende vloed. Terwijl ik verder reisde, wist ik dat dit verhaal, dit ongekende avontuur van moed en doorzettingsvermogen, de wereld zou blijven fascineren en herinneren aan de tijdloze strijd van de menselijke wil tegen de geheimen van de zee.