183 woorden, 1 minuut leestijd
Ik werd wakker van een geluid – zacht, nauwelijks aanwezig. Een klik, een zucht, misschien iets wat viel. Of alleen de stilte die zich verplaatste.
De kamer was schemerig, het raam een matte vlek tegen de muur. Geen regen deze keer. Alleen stilte, en dat ene, vage geluid dat ergens vandaan kwam, maar nergens thuishoorde.
Mijn adem hield even in, alsof mijn lichaam wilde luisteren voordat mijn hoofd begreep. Buiten bewoog niets. De lucht was dik en stil.
Mijn hand lag open op het laken, mijn vingers licht gekruld. Alles voelde ver weg – de dag, de wereld, ikzelf.
Een trage herinnering kwam boven. Een kamer uit mijn kindertijd, een kastdeur die kraakte als iemand opstond, het tikken van een klok in het donker. Ik wist niet waarom ik eraan dacht. Alleen dat het hoorde bij dit moment.
Er zat iets ouds in het geluid. Iets wat niet meer bestaat, maar zich soms even laat horen.
Ik draaide me om, de deken dicht tegen mijn borst.
Het geluid kwam niet terug.
Maar ik bleef luisteren, alsof ik iets had gemist.
Of juist net had gehoord.