De host, of beter gezegd de bevallige dame van middelbare leeftijd die uitleg gaf over de exclusieve wijnen die ze me inschonk en liet proeven, was gekleed als een echte kasteeldame, met iets te veel kant aan kraag, mouwen, zoom en rond haar middel. Ze begon met een uitleg over de vele druivensoorten die er bestaan. “Ik ga jullie daar niet mee vermoeien, maar onthoud beter mijn uitleg over druiven: Bij fuiven zijn alle druiven wijn. Meer hoef je niet te weten.”
Het eerste glas werd, naar mijn mening, veel te karig ingeschonken, en ik hielp mezelf ongezien aan een extra scheut. De opdracht was de wijn in het glas te laten walsen, je bril- en niesapparaat in het glas te steken (je neus dus) en de geur tot je door te laten dringen. Daarna mocht ik nippen, proeven, het in mijn mond rond laten gaan en uitspuwen in een zilverkleurige kom. De dame in kant vroeg mij, terwijl ze me aankeek, wat ik proefde. Ik zocht vergeefs naar smaken, want het meest proefde ik echt toch alleen maar wijn. Ze keek me enigszins teleurgesteld aan en zei: “Dat had ik al verwacht, je begrijpt er geen jota van.” ‘Ga zitten en hou je vast’, fleemde ze me bijna lispelend toe, ‘luister en leer!’
Zij proefde rijpe pruimen en iets van frisse courgettes met op de achtergrond een hint van plasticine vermengd met een druppeltje struisvogel-plas. Na nog een slokje van de wijn te nemen vervolgde ze, “Ik herken ook nog de smaak van de achterbank van een 2cv na een heftige vrijpartij en een afdronk van een uitgewrongen blauwe vaatdoek uit de HEMA-huishoudcollectie.” Ze eindigde met een serveertip dat deze wijn prima te combineren is met een plakje brie, om op een terras in het zomeravondzonnetje stilletjes van te genieten. Ik was sprakeloos.
De tweede wijn die ik ingeschonken kreeg was ook rood en smaakte me precies hetzelfde. Nu was ik wijs en spuwde niet uit, maar slikte door. Alles wat ik meekreeg aan smaak waren gewoon weer druiven, en ik probeerde zoveel mogelijk de blik van de kasteeldame te vermijden. Volgens haar was deze ook weer subliem en verdiende ons aller lof.
De derde was een witte wijn van een gerenommeerd Duits wijngoed; ik herkende het etiket en voelde dat het geluk en de kennis nu aan mijn kant van de toog zou zijn. Na de vraag wat ik nu proefde, kon ik na een ferme slok triomfantelijk oreren dat ik vleugjes citroen en limoen proefde, en op het puntje van mijn tong een prikkel van Golden Delicious bloesem had gevangen. Ik ging met het glas in mijn hand toostend rechtop staan en vertelde dat ik ook nog wat koolraap en peperkoek had gevonden, en nam triomfantelijk een flinke slok.
De dame in het kant zuchtte diep en fronste haar voorhoofd alsof een wijnboer daar flink had rond geploegd, met het paard achter de ploeg deze keer. Belerend keek ze me aan, schudde haar hoofd en begon: “Deze voortreffelijke weißwein heeft smaken van oud droge veengronden met ondertonen van verschraalde motorolie en meters huishoudfolie. Het boeket ruikt naar suikerspin met ver weg enkele zachte hints van Noorse garnalen en een heel klein beetje mijn eigen geur na het eten van te veel aan bonen. Maar er zijn ook wat radioactieve isotopen van jodium en artisjokken te ontdekken, en rood gekrulde pruiken die door bejaarde clowns werden gedragen, wat de ‘bite’ net wat vrolijker maakt. Er is ook nog wat Listerine te ontdekken en een veeg ballencrème en mogelijk een ‘bezeken’ ezelsstaart, met de textuur van bedorven karper, gevangen in de monding van de Lauwers.”
Ik nam brutaal een laatste slok uit de fles. Het draaide mij allemaal een beetje. Ze schonk mij nu een royale vierde wijn uit, een zoet en sprankelend wit. “Ik denk dat dit gewoon de wijn is waar je smaakpapillen springend van puur plezier voor je uit gaan dansen”, zei ze. Ik nam een fikse slok, en zonder adem te halen nog een, en nog een. Mijn ogen lichtten op en ik zag de wereld in een heel ander licht. Ze keek me aan en wachtte op mijn bevindingen. Ze luisterde nieuwsgierig. “Ik proef Camembert en heel duidelijk champignons uit een besmet Limburgse paddenstoelen-cel.” Enthousiast beaamde ze mijn smaak en ging gelijk over naar nummer vijf, een bruisend en levendige rosé, en voordat ik ook maar een slok had genomen, stak de kantenvrouw van wal: “Hier proeven we Spaanse havermout en melk van Griekse geiten met een ondertoon van een natte wintertrui. Verder van die dingen die zich vastklampen aan de romp van een zeilboot, koersend van zomer naar herfst of dezelfde weg terug. Als je per ongeluk zou morsen rook je ook een briesje roerei en ja, ook de binnenband van een Citroën Mehari, een groen exemplaar.” Ze keek me uitdagend aan en vroeg: “Proef jij ook de nasmaak van een Oudhollands stoofpotje en de aardse smaken van edelhertenpoep? Flets gekookte boerenkool en gele biet, ik heb ook nog wat cactussen op mijn tong en nierstenen met de smaak van in rum gestookte kurk.”
Ik keek eens rond en telde de lege flessen, één, twee, vijf, zeven. Tijd om me naar huis te laten brengen. Ik nam afscheid van het vele kant en beklom beschonken de passagiersstoel en sliep al voordat mijn vrouw de voiture de oprijlaan afstuurde. Ik schijn nog iets gemompeld te hebben van, “Al dat kant, zoveel kant. Wist je dat ze daar mensen van maken?” Deze Vaderdag gaat in de boeken als de natste ooit. Dochterlief, bedankt!