Amphitrite

Amphitrite

Majestueus en loom in haar bewegingen strekt de glinsterende oceaan zich uit over de horizon als een veld van kristallen die glinsteren in de avondzon. Inspanning parelt tegen mijn nek en de strakke rode huid van mijn schouders suggereert dat de onwrikbare kracht van de zomerhitte toeneemt.

Hopeloos op zoek naar een toevlucht voor zijn verzengende blik, verleg ik mijn aandacht naar het blauw voor me. Het is een Herculeaanse prestatie, mijn lichaam naar beneden te slepen, weg van het licht en in de diepten van de zee. Het ijzige water spoelt tegen mijn oren en zo plotseling als het water mijn systemen schokt, word ik ondergedompeld in de ijzige stilte van een andere wereld. Spannend om te zien in de troebele omgeving, zie ik het zeewier wiegen op het ritme van de golven.

Een klein schooltje vis snijdt door het water in een gechoreografeerde dans voorbij mij, een spoor van optimistische bubbels achterlatend. Het water glijdt langs hun schubben in een liefkozing, als het gevoel van een moeders hand door kinderhaar na een slopende nachtmerrie. Gedreven, ga ik achter hen aan.

Duisternis omhult me als ik dieper duik, zich om mij heen wikkelt als fijn geweven zijde. Vredig en licht vormt een glimlach zich uit de bubbels en begroet het zachte gezicht van Amphitrite, de zeegodin, mij. Het zachte kloppen van mijn hart wiegend, thuis in de schaduwen van een parallelle wereld. Raadsels van een onbekende wereld liggen verborgen in de plooien van schelpen en zeesterren, mijn geest omarmt hen als oude vrienden.

Langzaam trekt mijn hand door het zachte zand op de bodem van het meer, en terwijl mijn longen zuur worden, wordt mijn greep strakker. Nog niet klaar om terug te keren naar het zonovergoten rijk hierboven. Wanhopig klamp ik me vast aan het zand, werpende smekende blikken naar de godheid, haar gezicht vertrekt in een delicate grimas terwijl mijn longen me omhoog trekken. Ik klauw en worstel, wanhopig op zoek naar nog een paar momenten in de armen van de zeegodin.

Ze fluistert beloftes in mijn oor, als probeert ze een gewond dier te kalmeren. Ze vertelt me dat ik opnieuw mag komen. Mijn geest tollend, een hartverscheurende snik vormt zich tegen mijn lippen terwijl ik worstel met de onuitgesproken woorden dat ik mag komen, maar nooit mag blijven. Verslagen stilt mijn lichaam, laat de transparante aanraking van de godin me naar de hemel duwen, terug naar Apollo.

Hoesten schokt mijn hijgende lichaam en mijn grijze haar valt in druipende slierten over mijn gezicht. De zon is warm tegen mijn rug als hij me in zijn armen neemt en zijn adoratie voor mij aan het licht brengt. Terwijl hij zoete woordjes in mijn oor fluistert, brandt zijn hand mijn fragiele huid.

Die nacht, terwijl ik wakker lig beschenen door maanlicht, droom ik van de godin en haar zachte aanraking. De maan zucht en kust mijn wang, belooft dat ze begrijpt, want ook zij houdt van de zeegodin, maar kan haar alleen bereiken in de deining van de veelbelovende getijden.