Herfstverhalen: Verlies

Herfstverhalen: Verlies

858 woorden, 5 minuten leestijd

Het was diep in de herfst, toen de bladeren van de bomen zich in gouden en koperrode kleuren hadden gehuld, dat hij voor het eerst sinds lange tijd de oude paden door het bos weer opliep. De lucht was koel en stil, de geuren van vochtige aarde en gevallen bladeren omhelsden hem als een melancholische herinnering aan de zomer die zojuist verdwenen was. De zon hing laag aan de horizon, en zijn stralen werden zwakker, alsof zelfs zij hun warmte verloren in de kilte van de naderende winter. Het pad kronkelde voor hem uit, bezaaid met bladeren die zachtjes ritselden onder zijn voetstappen.

Hij liep alleen, zoals hij de laatste maanden altijd had gedaan. De stilte van het bos omringde hem, maar het was een stilte die meer eenzaamheid in zich droeg dan rust. De afwezigheid van haar, zijn geliefde, drukte zwaar op zijn schouders. Hij had haar hier vaak bij zich gehad, haar hand in de zijne, haar stem die als een fluistering door de bomen weerkaatste. Maar nu was ze weg, en alles wat overbleef was de herinnering aan een tijd die onomkeerbaar verloren was.

Hij stopte bij een kleine open plek, waar de zonnestralen door de bomen braken en het gras bedekten met een gouden gloed. Hier hadden ze vaak gezeten, zij aan zij, pratend over de toekomst die ze samen hadden willen opbouwen. Maar nu leek die toekomst een vage illusie, iets wat nooit had kunnen bestaan. Hij voelde de kou van de herfstwind door zijn jas trekken en sloeg zijn armen om zich heen, alsof hij zichzelf probeerde te beschermen tegen de pijn die diep in hem knaagde.

“Waarom heeft God me haar laten liefhebben, alleen om me zo te laten lijden?” vroeg hij zich af. Het was een vraag die keer op keer door zijn hoofd ging, zonder dat hij ooit een antwoord vond. Haar liefde had hem vervuld, hem het gevoel gegeven dat hij bestond voor een hoger doel, dat hij iets betekende. In haar lippen had hij de warmte van het leven gevonden, in haar ogen de diepte van een liefde die hem levend hield. Maar nu was ze weg, en het licht dat ze in zijn leven had gebracht, was gedoofd. Alles leek nu donker, koud en verlaten.

Hij liep verder, langs de bomen die zich langzaam voorbereidden op hun winterslaap. De bladeren dwarrelden om hem heen, alsof de bomen zelf afscheid van hem namen, zoals zij dat had gedaan. Hij had haar aanbiddend liefgehad, alsof haar liefde een religie was, iets heiligs, iets wat nooit zou kunnen verdwijnen. Maar zelfs het heiligste blijkt soms vergankelijk. En zonder haar voelde zijn leven leeg, zinloos, alsof de herfst niet alleen het landschap had beroofd van zijn kleuren, maar ook zijn ziel had aangetast.

De schemering viel, en het bos werd steeds donkerder. Hij voelde de stilte van de avond op hem drukken, een zware deken van eenzaamheid. Het was alsof de nacht, net als zijn leven, zonder einde was, een oneindige duisternis waarin hij verloren zou gaan zonder haar liefde om hem te leiden. Hij dacht terug aan de avonden waarop ze samen hadden gezeten, luisterend naar het zachte geruis van de bomen, en hoe haar aanwezigheid de nacht had verlicht, zoals de sterren aan een heldere hemel. Maar nu leek zelfs de hemel zonder sterren, en de nacht zwaarder dan ooit tevoren.

“Je bent niet langer hier,” fluisterde hij in de wind, zijn woorden werden meegedragen door de herfstbries die langs de takken van de bomen suisde. Hij wist dat het waar was, dat ze nooit meer zou terugkeren, maar toch bleef hij haar naam in stilte herhalen, alsof het uitspreken van haar naam haar terug zou brengen, al was het maar voor een moment. Maar er kwam geen antwoord, alleen het zachte geritsel van de bladeren die hun leven beëindigden in een laatste dans op de grond.

De herfst had altijd een tijd van reflectie voor hem geweest, een seizoen waarin de wereld leek stil te staan en de vergankelijkheid van het leven tastbaarder werd. Maar dit jaar was de herfst anders. Het was het seizoen waarin hij het meest had verloren, het seizoen waarin zijn leven in de schaduw van haar afwezigheid stond. Haar liefde had hem zoveel geleerd, over het goede en het kwade, over de vreugde en het lijden dat met het leven kwam. Ze had hem licht gegeven, maar nu was dat licht uitgedoofd, en hij was achtergelaten in een wereld die hem kil en vreemd voorkwam.

Hij bleef stilstaan aan de rand van het bos, de lucht nu volledig donker, op een enkele ster na die aan de hemel verscheen. “Zonder jouw liefde kan ik niet leven,” dacht hij, terwijl hij naar de ster staarde, zich afvragend of ze ergens daarboven naar hem keek, of ze op een of andere manier nog bij hem was, onzichtbaar maar aanwezig.

De wind huilde zachtjes door de bomen, en hij wist dat hij verder moest, dat de wereld doorging, ook zonder haar. Maar diep in zijn hart wist hij dat het verhaal van hun liefde nooit zou eindigen, zelfs niet in de stilte van de herfstnacht.