Op een mooie dinsdagavond in mei maakten wij, Mijn maatje Theo, Joyce en ik, onze opwachting in Guéret, de hoofdstad van de Creuse, met het vaste voornemen om ons tegoed te doen aan de geneugten van het Franse culinaire landschap. Een restauranttip hadden we al gekregen en met z’n drieën begaven we ons daarheen. Drie weken geleden, zo vertelde men ons, was het er nog drukker dan de boulevards van Parijs. Dus hoopten we dat we zonder reservering een tafeltje zouden kunnen bemachtigen. Bellen deden we niet; de ervaring leert dat persoonlijk voor de deur staan meer kans biedt op een plek dan een reservering per telefoon.
Vol vertrouwen volgden we de aanwijzingen van de navigatie, die ons zonder enige aarzeling naar het opgegeven adres leidde. Maar daar, waar we een levendig restaurant verwachtten, vonden we slechts een verlaten gebouw aan een meer. Geen tafels, geen stoelen, geen tekenen van leven die een restaurant kenmerkten. Leeg, verlaten, failliet misschien. Andere eetgelegenheden in de directe omgeving waren gesloten. Behalve een “All You Can Eat” wokrestaurant, maar daarvoor waren wij niet gekomen.
Terug naar het chalet dan maar, om daar ons avondmaal te bereiden. Maar tijdens de terugrit zagen we, als bij toeval, een ander restaurant. Het stond te koop, maar had een bordje met “OUVERT” voor de deur. Ik draaide de auto draaide als een blad aan de boom, en wij terug naar dat restaurant. Wat wij daar aantroffen, was een ervaring die we niet snel zouden vergeten.
Het interieur, met zijn vergeelde gordijnen en versleten stoelen, ademde de sfeer van een vervlogen tijdperk. De eigenaars, een vriendelijk echtpaar en de oude vader van een van hen, begroetten ons hartelijk toen wij binnenstapten. Het was acht uur ’s avonds en wij waren de enige gasten. Maar de Fransen, zo wisten we, dineren laat. Dat er meer gasten werden verwacht, bleek uit de opstelling in het midden van het restaurant: een groot projectiescherm was neergelaten, een projector stond klaar, en in rijen opgestelde stoelen gaven aan dat er iets stond te gebeuren. Een symposium, zo bleek, voor oogartsen om negen uur, met hapjes en drankjes. Of wij dat niet hinderlijk vonden?
We lachten bij de gedachte dat we, terwijl we dineerden, konden meeluisteren naar medische verhandelingen. Het eten was voortreffelijk, een feest voor de smaakpapillen. Joyce en Matteo genoten zichtbaar, en mijn dessert, een zelfgemaakte Baba au Rhum, was een triomf. Een brioche-achtig deeg, gedrenkt in rum, met torens van suikervrije slagroom. Heerlijk! En na een vriendelijke kwinkslag kreeg ik nog een tweede portie. Dankjewel, Theo, lekker bezig geweest.
Maar die oogartsen. Terwijl wij aten, toonden ze op het scherm beelden van ogen met allerlei aandoeningen: van bacteriële keratitis tot blefaritis, en zelfs oogtumoren. Niet het meest smakelijke schouwspel tijdens een diner, maar zolang het niet op ons bord belandde, was het te verdragen. En zo genoten wij die avond niet alleen van een heerlijk maal, maar ook van de merkwaardige combinatie van culinaire en medische ervaringen. Een avond vol onverwachte wendingen, dat wordt smullen op verjaardagspartijen als ik deze geschiedenis nog eens in geuren en kleuren kan vertellen.